2
“Ze zijn hier helemaal niet, volgens mij zijn we belazarusd. Gebelazarusd? Hoe vervoeg je dat in hemelsnaam!”
Milly heeft haar heksenhoed gedumpt en zit intussen aan haar vierde biertje, wat de flauwe woordmopjes en het oeverloze gegiechel verklaart. Ze komt niet meer bij en lijkt verwonderd dat ik me nog kan inhouden zonder in m’n broek te plassen van het lachen.
Ty en Dorian manen haar aan tot stilte terwijl Alvador op de uitkijk staat met de nachtkijker die van zijn vleermuisspottende stiefvader geleend heeft.
Het is geen uitzonderlijk koude herfstnacht, maar Milly en ik staat desondanks te bibberen. We hebben onze armen in elkaar gehaakt om een beetje lichaamswarmte heen en weer te pingpongen, zonder veel effect. Ze draagt dan ook alleen maar een witte bodywarmer met daaronder een flinterdun zwart truitje en een lusjaal met spookjes die eigenlijk alleen maar voor de sier is – niet voor de warmte.
Ik ben net iets beter af in mijn favoriet geruit fleecehemdje, grof gebreide sjaal en khakikleurige driekwartsjas met namaakslamsvoering.
De jongens moeten natuurlijk weer stoer doen en dragen alleen maar hun gewoonlijke hoodies, al meen ik Dorian wel al te hebben horen klappertanden – hoe goed ‘ie ook z’n best doet om dat te verbergen.
“Geef eens hier”, rukt Milly de nachtkijker dan uit Alvadors handen. “Op jullie stalktempo zitten we hier morgen nog. Laat dit nu maar aan de professionals over.” Tot mijn grote ontzetting geeft ze de nachtkijker daarop aan mij: “Hier, stalkkoningin. Zet je oren af.”
Milly trekt de kattenoortjes van mijn hoofd en zet ze zelf op.
Ik word knalrood, al denk ik niet dat het zichtbaar is hier in het donker tussen de verwilderde buxustruiken waar we ons schuil houden. We hebben ons opgesteld ergens halfweg de tuin rond de villa van Ardeense steen waar de vermeende Lazarussers hun intrek genomen zouden hebben. Beschaamd kruip ik alsnog wat dieper weg in mijn sjaal.
Oké, in het derde middelbaar had ik misschien een kleine, compleet te verwaarlozen, kinderachtige crush op … Alvador. En misschien hebben Milly en ik hem dan wel een klein beetje gestalkt – als je rondhangen bij het skatepark in de hoop dat hij er zou zijn, stalken kan noemen. Oké, en ik luisterde fanatiek naar alle bands die er op zijn t-shirts stonden.
Is Milly aangeschoten genoeg om dat schaamtelijke geheim van mijn jongere zelve vanavond te openbaren, na al die jaren trouwe BFF-zwijgplicht? Ze geeft me een samenzweerderig lachje als reactie op mijn blik van pure paniek, maar lijkt verder wel de lippen op elkaar te houden.
Ik weet eigenlijk niet waarom ik daar zo nu even aan twijfelde. Milly kan een geheim bewaren – dat weet ik toch.
Maar haar uitspraak is de groep uiteraard niet ontgaan: “Zo, dus jij bent de stalkkoning, hé?” zwiert Ty een arm rond mijn schouder. “Vertel eens, Delani-banani?” fluistert hij in mijn oor met een adem die een klein beetje te hard naar bier ruikt, wat niet zo goed combineert met zijn cologne. “Op wie heb je je stalkkunsten dan precies losgelaten?”
Nu bloos ik nog harder. Die crush op Alvador stamt uit een kilometersver verleden waar ik me rot om schaam – serieus, ik weet echt niet wat voor prepuberale oogkleppen ik toen op had. Ancient history. Mijn crush op Ty daarentegen … Die is nog zeer aanwezig in het hier en nu.
Al probeer ik daar wel verandering in te brengen – erewoord. Ty is vorig jaar al vervroegd aangenomen op de unief van Liederlo, aan de andere kant van het land, dus zelfs al zou het nog iets worden tussen ons voor ons laatste jaar er officieel op zit, zou de romance maar een kort leven beschoren zijn. In een langeafstandsrelatie heb ik op mijn zeventiende echt geen zin, maar een korte flirt op het einde van het middelbaar hoeft ook niet meer. Nou ja … Als hij zo dicht bij me staat en ik zijn aftershave ruik (en het bier probeer weg te filteren) … Misschien …
Ik schud de gedachte weg met een bruusk hoofdgebaar, alsof ik een mug of een vlieg probeer af te schudden: “Ach, ze is zat”, probeer ik hetzelfde te doen met de ontactvolle zet van mijn beste vriendin. Je bent bedankt, Milly.
Gelukkig heb ik nu wel de nachtkijker om mijn aandacht op te vestigen. Ty laat het onderwerp vallen en haalt zijn arm rond mijn schouder uit. Terwijl ik daarbij een rebels vleugje teleurstelling de kop in druk, laat ik mijn ogen wennen aan de groen-wit-zwarte wereld die ik door de nachtkijker bespied.
We zijn nu al bijna een half uur aan het kijken of we een teken van leven kunnen bespeuren door de ramen, maar de villawoonst van de vermoedelijke Lazarussers is stil en verlaten.
Misschien slapen ze – als Lazarussen dat überhaupt doen – of misschien zijn ze simpelweg niet thuis. Wat de jongens betreft, is dat echter verder bewijs dat ze veranderd zijn in high-society ondoden.
“Zie je iets?” vraagt Dorian me haast op fluistertoon.
Van ons allemaal voelt hij zich nog het ongemakkelijkst bij het feit dat we in de overwoekerde tuin staan van een rijke familie die we van haar noch pluim kennen, alleen maar omdat we vermoeden dat ze hier zopas naartoe verhuisd zijn omdat ze een duurbetaald bezoekje aan de Lazaruslaboratoria gebracht hebben.
“Neen, helemaal niets”, zeg ik zachtjes terug. “Volgens mij zijn ze echt niet thuis: Halloweenfeestje net als ons, wie weet? Of liggen ze als de doodnormale mensen die ze waarschijnlijk zijn al lang in bed.”
Dorian lijkt opgelucht te zijn, klaar om te vertrekken. Maar Milly heeft ons hier naartoe gereden in de de Sint-Christoffelbmobiel (de roestbruine familiewagen van haar moeder) dus voor zij beslist dat het welletjes geweest is, kunnen we niet weg.
“Oké”, begint Milly – die duidelijk geenszins de nood voelt om te fluisteren of om huiswaarts te keren – wanneer ze zich onceremonieel neerzet op het fleecedekentje dat we hebben meegegrist van op de achterbank van de SC-mobiel.
“Ik denk dat ik intussen genoeg bier binnen heb om dat verhaal van je broer nog eens met hernieuwde scherpte te aanhoren. Misschien zitten er clues in die we de eerste keer gemist hebben. Go.”
Alvador doet alsof hij het vervelend vind zichzelf te moeten herhalen, maar het is wel duidelijk dat hij dat verhaal maandag op school nog dertig keer voor de eerste pauze aan de man gaat proberen te brengen.
Jezus, wat heb ik toch ooit in hem gezien? Dat piekerige blonde haar? Die slungelige armen en benen waar hij maar niet in lijkt te groeien? Maar nou ja, hij kon wel goed skaten.
“Goed, dus mijn broer …”
“Junkie of dealer?” onderbreekt Milly al meteen, een pedant wijsvingertje in de lucht gehouden.
“Dealer – hij is al sinds vorige maand vrij uit de jeugdgevangenis, oké?” geeft Alvador met tegenzin toe vooraleer verder te gaan: “Oké, dus mijn broer kent een meisje in Akkenburg, ja?”
“Akkenburg jeanetten, ze sjotten langs de netten!” roept Milly in bulderende stem de weinig geïnspireerde leuze van onze lokale voetbalploeg wanneer we tegen die van het aangrenzende dorp moeten spelen. Dat Akkenburg ons keer op keer inmaakt op het veld, lijkt niet van belang.
“Shhtt!” sist Dorian.
Ty lacht alleen maar en neemt nog een slok van zijn flesje. Hij is net als mij inmiddels overgeschakeld op goedkope citroenlimonade.
“Delani, hou je vriendin eens in toom, wil je?” berispt Alvador me alsof ik haar babysitter ben.
“Hoe krijg ik nu de schuld van haar –“ begin ik te protesteren, maar Alvador gaat gewoon verder met zijn verhaal: “Dus dat meisje, uit Akkenburg, hé, ze kent een jongen met twee jongere zussen en twee oudere broers. Keigroot gezin, het hele dorp kent hen en …”
“Hoe noemt die mythische Lazarusfamilie nu eigenlijk? De Janssens? Of toch eerder de Cullens of de Dracula’s?” stelt Ty droogjes voor, binnensmonds grinnikend. Ik probeer mijn sluimerende affectie voor hem niet te laten blijken uit het feit dat ik om zijn mopje moet glimlachen. Lazarussers zijn natuurlijk geen vampieren, maar oké, het scheelt inderdaad niet veel.
“Gaan jullie nu eens allemaal stoppen met me te onderbreken? Ze heten de … oké, dat weet ik niet meer, maar het doet er niet toe. En ze …”
“Ze heten Winters”, antwoordt een zesde, onbekende stem opeens vanuit het niets.
We kijken allemaal schichtig rond ons, harten bonsend, er zeker van dat we betrapt zijn door de eigenaar die we zo schaamteloos aan het afloeren en bespreken waren in diens eigen godverdomde tuin in het midden van Halloweennacht.
Maar we zien niets – niemand.
“Hallo? Is daar iemand?” roept Ty meteen.
“W-wie van jullie zei dat?” vraagt Alvador aan ons, alsof wij opeens meesterbuiksprekers geworden zijn die een stem haarscherp kunnen manifesteren zonder onze lippen te bewegen.
“Ik niet.”
“Ik ook niet!”
“Ja, hallo, ik al helemaal niet!”
Ik schud alleen maar mijn hoofd wanneer Alvador zijn onderzoekende, angstige blik op mij richt. Er ritselt iets rechts van ons, en Milly smoort een minigil in haar handen.
“Wie is daar?” vraagt Ty wanneer die als eerste opstaat, proberend de kalmte te bewaren. Ik onderdruk het gevoel in mijn onderbuik dat ik hem er stiekem heel stoer uit vind zien wanneer hij de situatie onder controle probeert te krijgen.
“Hallo?” roept Dorian een beetje bibberig na wanneer er niemand antwoordt. Dan ritselt het achter ons en springen we van schrik haast allemaal een meter in de lucht.
“Shit”, vloekt Milly, op slag weer nuchter.
Ze staat recht, pakt de koelbox beet en beent als de bliksem terug naar de plek om de hoek waar de Sint-Christoffelmobiel geparkeerd staat, ons achterlatend in de Lazarustuin zonder nog maar een achterwaartse blik.
Ik probeer het haar niet kwalijk te nemen dat ze zonder mij het hazenpad kiest terwijl ik haar witte bodywarmer in het donker uit het zicht zie verdwijnen.
“Shit!” roepen de drie jongens in koor. Alvador graait nog snel de fleece die op de grond ligt mee – ik kan er nog maar net op tijd van af springen. Dan rennen ze haar achterna.
Ik sta er nu nog als enige en herinner me met plotse klaarte dat ik de nachtkijker nog altijd in mijn bange handen geklemd heb. In een zeldzaam vertoon van dapperheid, besluit ik om erdoorheen te kijken om te zien of ik zo iemand kan spotten in het dichtbegroeide struikgewas. Er was toch echt iemand geweest, hé?
Die stem …
Mijn angst wegslikkend, plaats ik het vizier voor mijn opengesperde ogen en draai ik ter plekke 360° rond om het ritme van mijn hart, dat overuren slaat achter mijn ribbenkast.
Ik bevries ter plekke wanneer ik de cirkel compleet maak en ik recht voor me de groenige vorm van een man waarneem, op ongeveer 5 meter van me af met een struik tussen ons in. Verbijsterd staar ik naar het stilstaande silhouet.
Is dat …?
FLITS!
Spanneeeeend! Ik haat cliffhangers, maar eigenlijk hou ik er ook van. Je snapt vast wel wat ik bedoel. Daarom wacht ik gewoon totdat het volgende deel verschijnt!
Superleuk dat je meevolgt 😀 Volgende week deel 3, hihi!