15
De tweede keer dat ik wakker word, ben ik nog halfgedrogeerd. Ik kan nog net de algehele witheid gewaar worden – die brandt op mijn netvlies alsof ik recht in de zon staar – vooraleer ik weer indommel, mijn tong dik van de pijnstillers, mijn hersens in mijn schedelpan pulserend van de pijn.
De derde keer.
Ik ben beter bij zinnen vanaf het moment dat ik mijn ogen open. Mijn hoofd bonkt niet meer zo erg, maar mijn tong is nog net zo gezwollen. Alsof ik haar dat bevolen heb met een telepathisch bevel, komt er dan een heel kleine, slanke verpleegster naar me toe met een plastieken bekertje en een rietje. Water! Thank God. Fuck, wat doet m’n kop zeer …
Maar de koele vloeistof brandt in mijn keel bij het naar beneden gaan, zodat ik na één slok al terugdeins en mijn hoofd weer op het veel te platte kussen laat vallen. Ik maak een raar sissend geluid en knijp mijn ogen dicht. Er zijn zo veel ongemakken om te rapporteren dat ik het maar opgeef. Eén vraag houdt me echter koppig bij bewustzijn: waar ben ik?
“Bij CarpeVitae, liefje”, antwoordt de verpleegster meteen. Ze klinkt jonger dan mogelijk lijkt, maar dat beeld ik me vast in. En trouwens … ik herinner me niet dat ik luidop gevraagd heb waar ik ben. Zei ik het echt luidop?
Ze stopt me in – de lakens voelen vers en stijf – maar haalt mijn hand er weer van onder uit. Ik voel iets kouds aan mijn nagels likken en beeld me de tong van een bij in, waarmee die nectar uit de bloesems zuigt. Hebben bijen speekselklieren? Voelt een bijentong nat? Of stroperig van de honing, misschien?
Ik concentreer al mijn wilskracht op mijn rechterooglid, zodat ik kan kijken dat wat vreemde, koele en natte gevoel veroorzaakt. De verpleegster heeft mijn hand vast, maar ik ken dat jonge gezicht, dat bleke haar. Ik ken dat meisje! Maar van waar?
Wanneer de verpleegster ziet dat ik mijn ogen open heb – nou ja, één oog – glimlacht ze als een kat.
Ze is mijn nagels aan het lakken, besef ik, maar niets van die typische penetrante nagellakgeur dringt door tot mijn verdoofde neusgaten. Ik ruik alleen maar fruit. Iets zoets.
“Ik zei je toch, Delani Wilfrieds”, begint de verpleegster te zeggen terwijl ze mijn knalrode nagels droogblaast met een getuit mondje. Ze klinkt veel te jong voor haar functie.
Ik kan mijn ogen al bijna niet meer open houden, maar vecht om wakker te blijven zodat ik kan horen wat ze nog gaat zeggen – ik heb het gevoel dat het belangrijk is. Ik heb ook het gevoel alsof het niet goed gaat zijn.
Opeens is het niet meer mijn hoofd dat te hard bonst, maar mijn hart.
Dan kijkt ze omhoog met donkerblauwe ogen die me angstaanjagend bekend voorkomen, en zegt ze heel aangenaampjes: “Ik zei: blijf weg, of blijf voorgoed. Ik veronderstel dat ik die keuze nu voor je gemaakt heb”, haalt ze haar schouders op. “Ik kon namelijk toch niet toelaten dat je mijn broer zijn hart zou breken en hem verlaten voor één of andere ongetalenteerde levende gast. Ik bedoel, we zijn Lazarussers – hoe veel kansen op ware liefde gaan wij nou krijgen? Ik ben voor altijd fucking elf, Delani, ik ga die kans nooit hebben.” Ik voel haar morsen met de tweede laag lak op de nagelriem van mijn duim. Haar hand bibbert. Haar mond vormt een omgekeerde U terwijl ze tranen bedwingt en zegt: “Hij moet jou hebben. Je mag niet weg. Je mag nooit weg.”
Ik ben nog te verdoofd om dat veel bij te denken, maar mijn lichaam reageert instinctief en het angstzweet breekt me uit, zelfs al weet ik dan niet meteen wie ze is en waarover ze het heeft. Opeens schiet er een een YouTube-reclamespotje van Cherry Bomb-nagellak door mijn gedachten (‘Our first high-end nail polish with a fruity smell you’ll WANT to be around! Hello world, I’m your Ch-ch-ch-ch-ch-ch-erry Bomb!’) en dan een vage herinnering aan een kus in de regen met een jongen met inktblauwe ogen en een ballerina en …
Maar die beelden verdwijnen snel weer in de pluizige zwartheid van mijn onbewustzijn wanneer de piepjonge verpleegster zich naar me toe buigt en fluistert: “Welkom in de familie, Delani. Voorgoed.”
EINDE
Thanks for reading! ❤