12
“Cherry Bomb Red?” herhaal ik vragend, me bij het gesprek voegend. Ik staar wijdoogs naar de jonge vrouw naast Milly en wacht tot ze me even vies aankijkt als haar groottante, maar ze glimlacht alleen maar alsof er niets aan het handje is: “Inderdaad.”
Milly geeft me haar ‘doe niet zo oncool, ik was in gesprek’-blik en ik draai me weer weg van hen. Kan het toeval zijn?
Ik knabbel onzeker op de chocolate chip cookie – die na de smaaktest toch wel degelijk uit de Aldi komt, en niet versgebakken is, maar oké, mij eender – en slurp wat aan het plastieken bekertje met fruitsap terwijl ik deze revelatie laat bezinken. Door het katoenen gevoel in mijn hoofd sla ik niet meteen in paniek. Ik bekijk de feiten gewoon zoals ze zijn:
Iemand heeft die bloedrode boodschap op de polaroid geschreven in haar signature nail polis-kleurtje. Die iemand is mogelijk Carla, Hugo’s tweelingzus. Haar nagellakvoorkeur bombardeert haar alleszins prompt tot hoofdverdachte in de zaak van mijn dreigementen.
Ze is op de één of andere manier, waarover ik echt niet te lang wil nadenken, bij mijn broertjes geraakt. Ze heeft hun nagels gelakt en een boodschap op de muur geschreven. Ze is dus een vandaal, mogelijk een psychopaat. Als zij het is. Misschien is het echt gewoon toeval?
Neen, het kan geen toeval zijn. Ik heb dan misschien geen bewijs dat zij het meisje is waarover Fred en Georgey spraken, maar voel tot in mijn botten dat de beschuldiging stand houdt. Zij is het. Zij moet het zijn. Ze wil niet dat ik haar broer date, of wat dan ook, en probeerde er door middel van stalkerige bedreigingen een stokje voor te steken:
‘BLIJF WEG OF BLIJF VOORGOED’
En ik ben niet weggebleven, zoals ze me dreigend gebood. Ik lig hier op dit eigenste moment vlakbij haar in haar kelder sinaasappelsap te slurpen. Ik heb mijn bloed aan haar zusje gedoneerd. Ik ben aan het dagdromen over haar broer, die nu opeens het gezicht van Robert Pattinson overneemt in een vampiristische bloedzuigscène die tegelijkertijd belachelijk kitchy en onverhuld erotisch is. Verdorie, dat heb ik natuurlijk weer. Word ik eindelijk nog eens een keertje verliefd, zit er een psychotische schoonzus in de mix.
Zodra het bekertje leeg is, voel ik me beter. Helderder.
De suiker brengt me weer bij mijn positieven en doet me bovenal beseffen dat ik geen zin heb om hier langer te blijven dan nodig. Carla is duidelijk even gestoord als haar moordlustige vader en dit was dom. Milly met haar domme ideeën altijd. Dom dom dom. En dat voor een meisje dat zogenaamd slim is – een studiebeurswinnares van de UV, hah! Laat me niet lachen.
Blijf weg of blijf voorgoed. Ik zal wel wegblijven dan, dankje vriendelijk.
Ik pulk aan het verbandje dat de verpleger-chauffeur in de plooi van mijn elleboog geplakt heeft en zet me langzaam recht ik moet weg weg weg. Maar dan voel ik een koele hand zich rond mijn bovenarm spannen en zie ik twee inktblauwe vlekken naar me staren. Hugo Winters. Smeltalarm.
Fuck, hij is zelf nog mooier dan Robert Pattinson.
“Ho, ho. Niet zo snel, nummer 1”, zegt hij goedgeluimd. Ik frons even, niet zeker waarom hij me zo noemt. Ah, hij probeert dus te doen alsof we elkaar niet kennen. “Je blijft best nog een paar minuutjes liggen.”
“Zou jij dan ook niet moeten blijven liggen?” spreek ik tegen. “Ik voel me prima hoor.”
Hij bekijkt me met een vorsende blik en lijkt daarbij een schuin glimlachje te moeten onderdrukken. Of hij heeft een tic-nerveux aan één van zijn perfecte mondhoeken doet twitchen. Kan ook.
“Uhu”, zegt hij op fluistertoon, zodat alleen ik het hoor. Daarna verheft Hugo zijn stem zodat de hele kelder het kan horen: “Nummer 1 voelt zich volgens mij niet zo goed, ik zal haar naar boven brengen zodat ze daar verder kan uitrusten, het is hier te benauwd.”
Ik trek een wenkbrauw naar hem op en goddank ben ik daartoe nog in staat, waardoor ik toch niet helemaal als een randdebiel overkom. Maar enige en alle woorden om ervan te overtuigen dat dat niet nodig is – of om net een flirterige instemming te geven – vind ik eventjes niet terug in mijn mentale woordenboek. 404, deze pagina kan niet gevonden worden.
Mijn hart hamert tegen mijn borstkas. Ik wil met hem naar boven gaan, zelfs onder dit amper verhulde excuus waardoor Carla me waarschijnlijk aankijkt alsof ik een vuile dweil ben (ik durf niet haar richting uit te kijken) en Milly ‘oooeeeeeeeh’-geluidjes mimed en Sophie gniffelt en de rest onverschillig toekijkt.
Gelukkig is zijn groottante niet langer in de kamer om het te aanhoren of te aanzien wanneer ik steun zoek aan zijn pezige arm en het toneeltje meespeel: “Ja, euh, misschien is dat wel een goed idee. Het is hier nogal … druk.”
Het kleurenpalet van zijn kamer lijkt gebaseerd op de kleur van zijn ogen: op de donkere houten parketvloer ligt een blauw assymetrisch tapijt en de muren hebben een grijsblauwe kleur zoals die van een mistroostige zonsopgang vlak voor het gaat regenen.
De laatste nieuwe gadgets – stuk voor stuk in zilverkleurige of verchroomde uitvoering – staan in elke hoek van de kamer te glimmen en op de desktop-pc op zijn bureau staat een Twitter-account open. Ik vraag me willekeurig af of hij vaak tweets afsluit met de hashtag #LazarusProblems.
Het ruikt er naar van die automatische luchtverfrisser met de geur van versgemaaid gras en het raam staat op kipstand, wat de voile zich op regelmatige intervallen bol blaast, als een ademende long.
Een typische jongenskamer, eigenlijk, behalve dan dat er posters van dansvoorstellingen aan de muur hangen: De Notenkraker en nog iets Russisch van moderne dans dat ik niet kan lezen van hier. Tegen de deur plakt er ook een filmposter van Natalie Portman in Black Swan. Oké, toch niet echt een typische jongenskamer.
Maar ik ben op zijn kamer.
“Dat was maar een sneu smoesje”, zeg ik wanneer ietwat tot mijn verbazing de deur achter ons sluit zonder dat hij die aanraakt. “Als je me alleen wou hebben, kon je dat ook gewoon gevraagd hebben. Of me tenminste eerst een vriendschapsverzoek gestuurd hebben op Facebook. Ik zou je aanvaard hebben, hoor.”
Misschien voel ik me dapperder door het bloedverlies, zoals toen op Halloweennacht door het kriekenbier, want in mezelf in volle flirtmodus smijten lukt plots vlotter dan ooit. Ik knipper overdadig veel met mijn wimpers e ben bijna trots op mezelf, tot ik zijn blik zie.
Doodserieus.
“Delani, ik ben … blij om je terug te zien, maar ik denk dat …”
Ik kruis mijn armen en maak zijn zin voor hem af, al heb ik geen idee of dat is wat hij wou zeggen: “Ik denk dat zussielief Carla me niet zo moet? Ja, dat had ik onderhand al door.” Ik haal de opgefrommelde polaroid, besmeurd met gedroogde rode nagellak, uit mijn jeanszak. “Cherry Bomb Red”, zeg ik terwijl ik het hem overhandig. “Niet bepaald een subtiele kleur en niet bepaald een subtiel dreigement. Die trut is zelfs in mijn huis geweest, Hugo. Gaat dat niet wat ver?”
Mijn bloed kookt opeens, zowel van woede als van angst als ik eraan denk. Ik heb uren moeten schrobben om die deur schoon te krijgen vooraleer mama het zou zien en heb Fred en Georgey moeten omkopen met de belofte op een dubbel verjaardagscadeau. Waar ik daarstraks nog twijfelde, ben ik er nu zeker van. Zij is het.
Hugo kijkt me aan en ik lees een geheim van zijn gezicht af. Welk geheim … tja, dat kan ik niet meteen ontwaren. Lazarussers hebben vast veel geheimen. Momenteel is er voor mij maar eentje dat ertoe doet: “Hugo, ze heeft mijn babybroertjes hierin betrokken, dat is echt niet cool. Oké, ze moet me niet, maar kan ze me dan niet gewoon cyberpesten zoals een normale tienergriet?”
“Ik wist niet …” Hij voelt zich duidelijk rot. Begrijpelijk ook: zijn zus is blijkbaar een psycho.
Hij kijkt even naar de polaroid, fronst alsof iemand hem net verteld heeft dat ze zijn kat hebben overreden, en dan zegt hij nogal willekeurig: “En bovendien, je bent minderjarig.”
In één beweging haal ik mijn schouders op en kruis ik mijn armen.
“Dit was Milly’s idee.” Wow, Delani, wat een achterlijk antwoord. “En wat, maakt dat op de één of andere manier goed dat Carla mij en mijn broertjes bedreigde? Bedreigt ze wel vaker minderjarigen?”
Hij zucht, en voor de één of andere reden beeld ik me in dat ik die blik in zijn ogen herken – dat het een blik is die zegt dat hij me wilt kussen. Maar blijkbaar is het de blik die zegt dat hij wilt dat ik ga.
“Je vriendin zal nu wel al op je wachten.”
Wow. Oké.
Ik trek mijn gekruiste armen nauwer rond me, totdat ik amper nog adem kan halen, maar dat doe ik momenteel toch niet. Het is alsof een plotse opstoot van frustratie mijn nood aan zuurstof vervangen heeft.
“Goed idee”, mopper ik, en ik trek de deur met de Black Swan-poster open en wandel door de gang, onsuccesvol proberend de tranen binnen te houden.