We zitten in de les Frans wanneer de sms op het schermpje van onze smartphones verschijnt. Drie dagen na onze impulsieve inschrijving in de database voor bloeddonatie, had ik mezelf uit zelfbehoud al half wijsgemaakt dat we op onze minderjarigheid betrapt waren en dat ze ons als dusdanig stante pede uit de donorlijst gekieperd hadden.
Maar terwijl de schriele Madame Kiel – hoe we haar achternaam in het Frans moeten uitspreken weten we nog altijd niet – de huiswerkopdracht ‘Vocabulaire’ op de whiteboard neerschrijft, smst LazaGerust ons voor onze eerste donatie.
Milly is in de wolken wanneer de bel gaat en paradeert naar me toe als ze net Laaglands Next Top Model gewonnen heeft, haar smartphone in mijn gezicht duwend alsof de woorden uit de mail niet sowieso al door mijn eigen hoofd spoken: Geachte D. W., onlangs gaf u zich op voor vrijwillige bloeddonatie, waarvoor dank. Een Lazaruspatiënt is inmiddels aan uw bloedtype gekoppeld en wacht op uw donatie. Aanmelding om 15u in het LazaGerust-gebouw. Een attest voor uw plaats van tewerkstelling of onderwijsinsituut wordt voorzien.
“Milly, we kunnen niet gaan”, probeer ik haar ontnuchterend toe te spreken. “We hebben les tot twintig na drie, dus we kunnen ten vroegste om kwart voor vier bij LazaGerust zijn.”
“Uhm, duh, heb je niet goed gelezen, of zo?” Ze wijst naar de laatste zin van de mail: Een attest voor uw plaats van tewerkstelling of onderwijsinsituut wordt voorzien.
Ik rol met mijn ogen naar mijn beste vriendin terwijl we, tassen over de schouders gegooid, naar de les Aardrijkskunde sloffen.
“Milly, ik wil je graag aan iemand voorstellen: je brein. We kunnen hier op school toch niet afkomen met dat attest zonder te verraden dat we ons illegaal hebben ingeschreven met een valse geboortedatum!” Ik mep haar niet hard – maar ook niet al te voorzichtig – op haar voorhoofd en herhaal haar eigen stopwoordje terwijl ik dat doet: “Duuuh!”
“Oh, juist ja … Nou ja, dat zien we dan wel weer.”
Ik weet niet waarom ik uiteindelijk toch het laatste lesuur spijbel en met haar mee ga – misschien omdat ze alle dreigementen uitvoert die een beste vriendin kan uitvoeren, zoals dreigen mijn ouders te vertellen over allerlei ontucht die we samen onder het matje hebben geveegd – maar niet veel later arriveren we bij LazaGerust.
Ik doe mijn best nog om op z’n minst uit principe er wat mokkerig bij te lopen, maar de gedachte dat ik Hugo weer ga zien, doet mijn hart een klein beetje sneller kloppen.
“Hallo, wij komen ons aanmelden”, begroet Milly de receptioniste vrolijk.
Ditmaal is het een jonge, volslanke vrouw van misschien 20 jaar met zwartgeverfd haar en grote oorbellen, die fonkelingen vangen in de late namiddagzon die door de aangewasemde ruit filtert. Ze is kauwgom aan het kauwen en bijna verwacht ik zat ze theatraal met haar ogen gaat rollen terwijl ze er een kapotspattende bel mee blaast, maar het meisje glimlacht vriendelijk, stopt met kauwen en gebied ons plaats te nemen in het wachtzaaltje.
“Ik kan nog altijd niet geloven dat niemand onze identiteitskaart gevraagd heeft. Dit is allemaal zo louche als de pest, Milly.”
“Joh, maak je niet druk. Heb je een kauwgom? Nu heb ik ook zin in een kauwgom. Misschien moet ik aan het meisje aan de balie vragen of ze er eentje kan missen …”
Milly staat al recht, maar ik trek haar met een ruk die de plastieken stoel onder haar gat bijna niet overleeft weer naar beneden.
“Zit, Milly. We willen geen ongewenste aandacht trekken.”
Eigenlijk zou ik nochtans ook best wel een stuk kauwgom willen. Gewoon om iets te doen te hebben behalve zuurstof in koolstofdioxide omzetten en proberen niet nerveus met mijn been te wiebelen. In mijn gedachten zijn twee wel erg schizofrene Delani-stemmetjes aan het zingen geslaan. De eerste van: ‘We gaan betrapt worden, we gaan echt elk moment betrapt worden, shit, wat gaat de UV daarvan zeggen? We gaan betrapt worden, we gaan betrapt worden’ en de tweede van: ‘Hugo Winters. Hugo Winters. Hugo Winters’.
De naam voelt heerlijk op mijn tong, zelf al zeg ik hem niet luidop. Hij heeft het soort van naam om een hoofdpersonage in een boek te zijn. Ik besluit dat dat een goede eigenschap is, bijna alsof het betekent dat hij waardig is.
Maar waardig genoeg voor wat? Om de gekochte dagen, het gewonnen leven dat hem geschonken is door Lazarus en zijn rijke groottante te verdienen? Om mijn verliefdheid waardig te zijn?
Bij gebrek aan een kauwgom knabbel ik lustig op de binnenkant van mijn lipt, tot er dunne reepjes ongevoelig vel loslaten.
Milly geeft me een mep: “Je ziet eruit alsof je al betrapt bent. Relax, wil je? Hoe ga je dat volgend jaar aan de UV doen als de nachtwaker je betrapt op binnensluipen na de avondklok? Dan moet je er je ook weten uit te lullen, hoor. Ik ga er alleszins niet zijn om je handje vast te houden.” Dat laatste zegt ze een beetje bitter.
Ik zeg ook maar niet dat ik helemaal niet van plan ben om de avondklok die alle eerstejaars van de UV wordt opgelegd te breken, omdat ik vrees dat het de wig tussen ons verder zal verbreden. Ik wil zo graag met mijn been wiebelen om een uitlaatklep te hebben voor de anticipatie dat ik bijna ontplof! Maar dan komt een nogal gezette man van rond de 35, die een slechtpassend wit ambulanciersachtig pak draagt, ons halen.
“Milly Ipsum en Daneli Wilfrieds?” leest hij – foutief – af van zijn klembord.
“Delani”, verbeter ik hem zachtjes.
Hij haalt zijn schouders op alsof het niet echt uitmaakt en leidt ons door een muntgroene gang die onaangenaam naar metaal, honing en ontsmettingsmiddelen ruikt naar een deur die uitgeeft op een steegje. Er staat een wit busje voor ons klaar waar nog één oudere vrouw en een gothic jongen met meer gezichtspiercings dan ik kan tellen in zitten.
Ik slik. Twee jonge meisjes waarvan niemand weet waar ze zijn, wit busje, louche organisatie. Geen al te beste combinatie, tenzij je de scriptschrijver van een wel erg onorginele 95-minuten thriller bent. Ik check even of mijn smartphone aan staat, voldoende batterijleven heeft en – voorlopig althans – ook signaal. Drie maal check.
“Goeiedag, goeiedag”, begroet Milly de overige inzittenden met haar eeuwige vrolijkheid. Ze doet net alsof dit een schooluitstapje is, verdomme.
Ik knik naar de oude vrouw wanneer ze mijn blik ontmoet, maar de gothic jongen doet zijn best om genegeerd te worden door de koptelefoon over zijn oren en het haar in zijn ogen, dus dat gun ik hem. Sociaal contact met vreemden is overrated, anyways.