“Heb je ‘m bij?” vraagt Alvador van de seconde dat we elkaar die namiddag voor het eerst in de schoolgangen kruisen. Ik weet niet of ik hem bewust ontlopen heb vandaag of dat het toeval was, maar nu hij hier voor me staat begin ik te vermoeden dat het de eerste optie was.
“Hold your horses, Alv”, antwoord ik geïrriteerder dan ik normaalgezien zou doen.
Ik heb echt geen oog dichtgedaan vannacht, en dat heeft zo z’n sporen achtergelaten op mijn anders zo zonnige, ahum, humeur. Het feit dat het dinsdag is – sowieso al een rotdag omdat we dan de laatste twee uren sport hebben – geeft me nu vanbinnen ook niet meteen een warm en pluizig gevoel. Ik wil vooral dat deze dag zo snel mogelijk voorbij is.
Ik zet een stap opzij zodat we samen in de deuropening van een leeg klaslokaal komen te staan, waar we tenminste niet vertrappeld worden door de meute scholieren die van de ene les naar de andere hossen. Daar haal in de nachtkijker uit mijn sportzak, beschermd door een versgewassen t-shirt en mijn niet zo versgewassen sportshorts (maar dat hoeft Alvador niet te weten).
“Hier”, stoot ik de nachtkijker in zijn wachtende slungelarmen. Ik ben blij dat ik van dat ding af ben. Het heeft me niets dan miserie op de nek gehaald.
Ik hoop dat we dit gesprek daarmee kunnen afsluiten, maar Alvador blijft me aanstaren: “Jij hebt nog iets gezien, hé, is het niet?”
Starend naar de tegelenvloer – die eierschaalkleurig met zwarte en bruine spikkeltjes is, zodat je er zo min mogelijk vuil op ziet liggen – ontwijk ik zijn inquisitieve blik. “Geen idee waarover je het hebt, Alv.”
Hij blijft even stil voor me staan, frunnikend met het plastieken koord van de nachtkijker, en zegt dan, bijna op fluistertoon: “Ik heb … een flits gezien, toen ik wegrende. Ik heb er niets van gezegd tegen de anderen, maar … jij hebt die ook gezien hé?”
Zijn vraag doet me terugdenken aan mijn ontmoeting met Hugo, maar vooral aan de manier waar de polaroidfoto verknipt was. BLIJF WEG.
Ik zou nu al bijna beginnen hopen dat Sophie de ballerina een zombiekloof creeërt waarin ik kan wegzakken, want ik heb echt geen zin in dit gesprek. Ik haal schokkerig mijn schouders op in een universeel herkenbaar gebaar onder tieners aller landen: de ultieme lichaamstaal voor whatever. Mijn buikgevoel zegt me echter dat Alvador het hier niet bij wilt laten. Alles om zijn verhaal nog wat aan te dikken, denk ik eerst, maar zijn ogen staan eerlijk en … bang.
Gelukkig gaat dan net de bel en moet ik een serieus sprintje trekken om nog op tijd aan de sporthal te geraken. Met de gedachte dat ik dan wel te laat ga zijn, maar tenminste al een warming-up gedaan heb, steek ik de doodlopende straat over die tussen ons vaste schoolgebouw en de sporthal loopt. Er rijden geen auto’s hier – hoogstens zo’n geautomatiseerd golfkarretje van de conciërge en de tuinman – maar uit gewoonte kijk ik toch links en rechts voor het oversteken.
Dan zie ik hem. Links van me.
Hugo Winters.
Hij draagt een dure jas die, als ik zou moeten gokken op basis van wat er momenteel in de etalages hangt, wellicht van Hugo Boss is, en de grijze sjaal die hij ook al thuis droeg. Zijn bleke gezicht wordt extra in de verf gezet door de felle herfstzon die weinig warmte biedt, ondanks de heldere lucht waarin ze zich begeeft.
“W-wat …”
De bel is al 2 minuten geleden gegaan en iedereen zit ofwel in z’n leslokaal ofwel in de kleedkamers van de sporthal. Ik ben de enige die tussen de twee in gevangen zit, in een tussenplaats zonder toezicht, zonder hekken of muren, maar niettemin geheel onontkoombaar. Het idee van het vagevuur doemt op in mijn gedachten en terwijl ik naar hem staar, besef ik hoe toepasselijk het is om aan het vagevuur te denken in het gezelschap van een ondode jongen.
“Relax, Delani.” Hij steekt zijn handen omhoog en leegt daarna voor de grondigheid – of misschien gewoon voor de show – ook zijn jaszakken nog. Het enige wat erin steekt is een witte, in vier gevouwde enveloppe die me verdacht bekend voorkomt. “Of moet ik je voortaan Duimelijntje noemen?”
“Ik …” Mijn vermogen om volzinnen te vormen is blijkbaar aangetast door zijn plotse verschijning, hier, op de campus van mijn middelbare school. Lazarussers mogen toch niet naar buiten in het daglicht?
Ik voel me accuut alert van elk detail – de manier waarop de voering van zijn jaszak nog een beetje uitsteekt, de vorm van het herfstblad langs zijn schoen en hoe het zou klinken als hij zijn voet erop zet – en tegelijkertijd verdoofd en sloom, alsof ik door siroop moet zwemmen om tot bij de kern van mijn gedachten te komen.
“W-waarom zou je me Duimelijntje noemen?”
Hij houdt de brief omhoog en wappert er mee als een vlag der overgave: “Je laat altijd broodkruimeltjes na. Nachtkijkers, toelatingsbrieven van de UV …”
In een move waar mijn sportlerares nog trots op zou zijn – als ze in staat is om zulke gevoelens te koesteren jegens één van haar minst favoriete leerlingen – schiet ik als een pijl naar voren en gris ik mijn brief uit zijn handen. Die moet uit mijn tas gevallen zijn toen ik de nachtkijker erin stakj.
Hugo steekt glimlachend zijn handen weer in zijn zakken. Zijn bewegingen zijn net iets trager en voorzichtiger dan die van de gemiddelde tienerjongen.
Zo’n term die ze altijd in het rond smijten in politieseries komt in me op: rigor mortis.
Zitten Lazarussers in een permanente staat van lijkstijfheid bevroren? Ik ril, en dat heeft niets te maken met de hersftbries die met mijn losse haren speelt. Ik heb een elastiekje rond mijn pols om ze samen te binden voor de sportles, maar warrig haar is wel het laatste van mijn kopzorgen – letterlijk dan.
“Proficiat, trouwens. De UV is een goeie unief.”
“Euh, ja, dankje”, stamel ik zomaar. “Zat jij misschien ook …?” Ik flapper veelzeggend met de brief van de Universiteit Vrijsdene, waarop Hugo alweer een tikje te traag zijn hoofd schudt. Het zit me dwars dat er geen enkele haar op zijn hoofd van z’n plek wijkt wanneer hij dat doet – zijn kapsel is belachelijk perfect in de war.
“Ik zat op het dansconservatorium”, verklaart hij met enige aarzeling in de verleden tijd.
Dans? Zijn houterige bewegingen hebben niets van een danser, al kan ik me zijn lichaam dan weer veel te makkelijk inbeelden in een strakke maillot. Hij is slank gebouwd en lang, maar niet té lang wanneer je hem naast een meisje van gemiddelde lengte op het podium zet.
Ja, in een ander leven – een vorig leven – had Hugo Winters perfect een danser kunnen geweest zijn voor de nationale companie. Misschien zou hij dan wereldberoemd worden. Als hij niet ondood was geweest.
Die gedachte brengt me meteen weer op het juiste spoor, zijnde: het spoor weg van hem en richting de sportles. “Wel, bedankt om hem langs te brengen, ik moet nu echt …” Ik gooi mijn duim over mijn schouder en hoop dat het wel duidelijk is.
Hij knippert met zijn inktblauwe ogen en knikt op die slome, voorzichtige manier van hem – alsof hij misschien bang was dat zijn hoofd eraf gaat vallen als hij er te enthousiast mee schudt.
Ik denk aan de dodelijke snee in zijn hals die hem zijn leven gekost heef en huiver. Dat beeld van Nearly Headless Nick achtervolgt me terwijl ik ongemakkelijk naar de Lazarusjongen zwaai en naar de sportzaal spurt, me voorbereidend op een kanjer van een preek van mijn sportlerares.
Weer een leuk hoofdstuk, Vanessa!
Ik heb je getagd voor de Book Gif Tag.
Voor meer info kun je naar https://rabbitbookz.wordpress.com/2016/02/15/book-gif-tag/
Veel plezier met het invullen (het hoeft natuurlijk niet per se, haha!)
Whoops, het is https://rabbitbookz.wordpress.com/2016/02/19/book-gif-tag/ !