Van waaruit schrijf je? Vanuit je hart, vanuit je hersenen of gewoon vanuit je handen?
Het rationele antwoord is wellicht een wetenschappelijk bewezen combinatie van ‘all of the above’, maar het minder rationele is zo veel interessanter: een schrijforgaan dat zichzelf bij eventuele auteursautopsie vernietigd zodat het nooit synthetisch geherproduceerd kan worden. Een soort van onontdekte genmutatie met een overontwikkelde fantasie tot gevolg. Of wie weet wel een directe lijn naar alle dode schrijvers ter wereld die je ooit zijn voorgegaan en nu in de hemel zitten te pennen via jouw laptopje.
Je kan er veel antwoorden op verzinnen, tenminste als je over eentje beschikt: zo’n mysterieus orgaan of gen of hoe je het ook wilt noemen. Iets dat je onverklaarbaar in staat stelt om een verhaal te scheppen vanuit het niets.
Al is dat ‘uit het niets’ ook niet helemaal waar, natuurlijk: als je ’t mij vraagt zijn schrijvers een soort van vampiers, die door de kanaaltjes in hun zintuigen geen bloed maar ervaringen, momenten, observaties, herinneringen, hersenspinsels, dromen, films en andere boeken opzuigen. Menselijke sponsen. En wanneer ze zichzelf helemaal volgezogen hebben met al die dingen en een graantje ego, laten ze het los op de wereld. Via hun handen? Via hun hart? Via hun kleine teen en gespleten haarpunten?
Ik schrijf deze ietwat bizarre blogpost eigenlijk naar aanleiding van het feit dat ik onlangs het vervolg op Tweedehands Vleugels herlas. Het is nog geen jaar geleden dat ik die 50.000 woorden schreef en toch had ik zoiets van: “Hé, heb ik dat geschreven?” Niet omdat ik zodanig onder de indruk was van mijn eigen immense talent of zo, maar wel omdat ik me sommige passages oprecht niet kon herinneren.
Soms dacht ik dan van ‘Oh ja, natuurlijk: zo gaat het’, maar dan las ik drie regels verder weer één of andere gekke plotwendig die mijn hersenen niet hadden opgeslaan. Vreemd toch, aangezien diezelfde hersenen verantwoordelijk zijn voor de creatie ervan? Alsof je vergeet dat je drie kinderen aan de ontbijttafel hebt zitten wanneer je even je rug draait om de wentelteefjes te flippen.
Daarmee dat ik mezelf de vraag stelde van waaruit ikzelf schrijf. Ik heb de neiging om mijn handen te zeggen, want die doen al het werk en lijken vaker wel dan niet een leventje van zichzelf te leiden.
Ik ben geenszins een begenadigde typiste (gebruik alleszins lang niet alle tien mijn vingers … zelfs geen vijf als ik eerlijk ben) en toch typ is soms sneller dan het mogelijk lijkt om zinnen te construeren die dan ook nog eens een inhoud hebben.
En dan vormen die zinnen een pagina. En die pagina’s een verhaal. Soms vind ik schrijven de meest absurde kunstvorm die er bestaat.
Laat er echter geen twijfel over bestaan met welk lichaamsdeel je de pijn van het schrappen (kill your darlings) voelt want dat is je hart. En redigeren en herschrijven doe je honderd procent met je hoofd erbij – althans dat hoop ik voor jou. Vandaar dat ik er altijd zo’n hoofdpijn van krijg!
Maar dat allereerste kladje, die ruwe first draft? Die schreef je met je schrijforgaan. Of je gemuteerde schrijfgen. Of je schrijfkanaal naar de hemel.
Hoe je het ook wilt noemen: amputatie is niet mogelijk. En misschien maar best ook.